e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord om de klokhen te lokken tjiep, tjiep: tjip, tjip (Kaulille) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit met, met: męt, męt (Kaulille) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit met, met: męt, męt (Kaulille) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roerdomp roerdomp: rūrdoͅmp (Kaulille) roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)] III-4-1
roeren roeren: reuren (Kaulille), roeren (Kaulille) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] III-2-3
roestplek ijzermaal: iezermaal (Kaulille), iezermoal (Kaulille) roestplek [ZND 36 (1941)] III-2-1
roet roet: rōt (Kaulille), rūt (Kaulille) rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)] III-2-1
rogge koren: kō.rǝn (Kaulille), rog(ge): rǫgǝ (Kaulille) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood brood: broeed (Kaulille), brood (Kaulille), roggebrood: roggebroĕt (Kaulille), zwart brood: zwart broeëd (Kaulille) roggebrood [ZND 34 (1940)] III-2-3
rok als bovenkledingstuk bovenrok: bovəroͅk (Kaulille) rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)] III-1-3