e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slipjas: spotnamen kontenkletser: kontəkleͅtsər (Kaulille) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slobkous slobkous: sloͅpkoͅusə (Kaulille) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen sloffen: slöffe (Kaulille) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm slokdarm: slōkdàè:r`m (Kaulille), strot: strōt (Kaulille) Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1
slootjespringen beekjespringen: beekske springe (Kaulille) slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen] [N 112 (2006)] III-3-2
sluik haar pemelen: peem`le (Kaulille) Recht, sluik haar (stijf/plat haar, pemelen, piezelen, stekelhaar). [N 109 (2001)] III-1-1
sluipen sluipen: sloepe (Kaulille) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluitklep klep: kleͅp (Kaulille) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitspeld toespeld: toespel (Kaulille) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)] III-2-2
smalle buikriem buikband: būk˱bānt (Kaulille), buikriem: būkrēm (Kaulille) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10