22903 |
sneeuwman |
sneeuwman:
Verkl. snuuëwmennke.
snuuëma:n (L316p Kaulille)
|
Sneeuwman.
III-3-2
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snijw (L316p Kaulille),
snīēw (L316p Kaulille)
|
sneeuw [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
⁄n expres (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
18134 |
snijwonde |
snee:
sneij (L316p Kaulille)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17753 |
snor |
sprinkhaanrietzangertje:
spreŋkhānritsaŋərkə (L316p Kaulille)
|
sprinkhaanrietzanger / snor (12,5 / 14 zeer verborgen levend in riet en struiken; alleen krekelachtig snorrend geluid is te horen; een soort leeft in hoogveen-, de andere in laagveenmoerasjes [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22472 |
snorrepijp |
snor:
snor (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
(Kinderspelen): Speelgoed gemaakt van een snoer met ofwel een beentje uit een varkenspoot, een stukje hout of een knoop aan bevestigd. Door het in een draaiende beweging te brengen maakt dit een zoemend (snorrend) geluid. || het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34510 |
snot |
snot:
snot (L316p Kaulille)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
snōtt`rbel (L316p Kaulille)
|
Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
snoo:tere (L316p Kaulille)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
dikke snoe:t (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
lange snoet (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
snoe:t (L316p Kaulille),
snū.t (L316p Kaulille),
snūt (L316p Kaulille)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|