id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18003 | stijf van vingers en handen | stijf: stie:f (Kaulille) | Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)] III-1-2 |
19641 | stijfsel | stijfsel: samen met znd 7, 48 stifsəl (Kaulille), stisəl (Kaulille) | de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1 |
19642 | stijfselpap | stijfsel: stiefsel (Kaulille), stifsel (Kaulille), stijfselpap: stiefselpap (Kaulille), stiesselpap (Kaulille) | stijfselpap [ZND 32 (1939)] III-2-1 |
33979 | stijgbeugels | stijgbeugels: stibø̄.gǝls (Kaulille) | Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10 |
30015 | stijve mortel | droge mortel: drȳgǝ mǫrtǝl (Kaulille), te stijve mortel: tǝ stīvǝ mǫrtǝl (Kaulille) | Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9 |
18014 | stikken | verstikken: v`rstikke (Kaulille) | Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)] III-1-2 |
34018 | stilstaan | hou: hǭu̯ (Kaulille) | Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10 |
17738 | stinken | stinken: stinke (Kaulille) | Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)] III-1-1 |
19659 | stofblik | blik: bleek (Kaulille) | stofblik [ZND 21 (1936)] III-2-1 |
19503 | stofdoek | stofvod: stoͅf˃voͅt (Kaulille), vod: voͅt (Kaulille) | een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)] III-2-1 |