34293 |
tuierpaal |
tuier:
ty.ǝr (L316p Kaulille),
weipaal:
węi̯pǭl (L316p Kaulille)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
24258 |
tuinfluiter |
tuinfluitertje:
tūnfløͅi̯tərkə (L316p Kaulille)
|
tuinfluiter (16 donkerder dan grasmus [045]; niet zo talrijk; in bosstruiken; nest graag in braamstruiken; roep hard [tek]; zang is lang, vrij laag en brobbelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
keͅ.rəvəl (L316p Kaulille)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
bûmkwîkər (L316p Kaulille)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
muur:
mø̄r (L316p Kaulille)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
18710 |
tuinwant |
doornhaas:
dorənausə (L316p Kaulille)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19512 |
tuit |
kop:
koͅp (L316p Kaulille)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24259 |
tureluur |
tureluur:
tyrəly(3)̄r (L316p Kaulille)
|
tureluur (28 minder algemeen dan grutto [111]; lijkt wel een kleine bruine uitgave ervan met rode pootjes en snavel; roep [tuu-tu-tu] en [teluuje, teluuje] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34204 |
tussenklauwontsteking |
scheurklauw:
sxø̄rklāw (L316p Kaulille)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
33263 |
tweede klaversnede |
tweede schaar:
twīdǝ sxǭr (L316p Kaulille)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|