19236 |
van katoen geven |
buzze geven, kemp,:
aowiètten (L316p Kaulille),
er wat achter zètten (L316p Kaulille),
gaas geven (L316p Kaulille),
katoen geven (L316p Kaulille),
ketoen gèven (L316p Kaulille),
we moeten door geven (L316p Kaulille)
|
welke uitdrukkingen kent uw dialect om te zeggen dat we er kracht of drift moeten achter zetten om klaar te komen; sommige dialecten zeggen b.v. we zullen moeten katoen geven (of: hem katoen geven, of: van katoen geven), lament geven [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
ry.zǝlǝn (L316p Kaulille),
ryzǝlǝ (L316p Kaulille),
rȳsǝlǝn (L316p Kaulille)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
praam:
prōm (L316p Kaulille),
vang:
vaŋ (L316p Kaulille)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26257 |
vangbalk |
vangbalk:
vaŋbalǝk (L316p Kaulille)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangen (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
vanger:
vang`r (L316p Kaulille)
|
de persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26264 |
vangketting |
vangketting:
vaŋkęteŋ (L316p Kaulille)
|
De ketting aan de vangstok waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. [N O, 12q; A 42A, 85]
II-3
|
26263 |
vangtouw |
vangkoord:
vaŋkōrt (L316p Kaulille)
|
Het touw aan de vangstok, waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. Zie ook afb. 51.9. [N O, 12q; N O, 12t; A 42A, 85; monogr.]
II-3
|
26237 |
vangwiel |
vangwiel:
vaŋwil (L316p Kaulille)
|
Het grootste aswiel in een molen met twee aswielen. Om het vangwiel is de reminrichting van de molen bevestigd. [N O, 11b; Sche 38; A 42A, 79; A 42A, 8]
II-3
|
18808 |
vanzelfsprekend |
gewoon:
da is hieel gewoeen (L316p Kaulille),
natuurlijk:
de ’s nateurlik (L316p Kaulille),
des nateurlik (L316p Kaulille),
zeker:
dat is toch zekker (L316p Kaulille),
dès zikker (L316p Kaulille)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|