21254 |
varen |
varen:
waren (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
varen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
24518 |
varen (alg.) |
vaverte:
-
vaverte (L316p Kaulille)
|
varen
III-4-3
|
22968 |
variant van krijgertje spelen |
krielen:
krieële (L316p Kaulille)
|
(Kinderspelen): Vangspel waarbij de kinderen een lange sliert vormen.
III-3-2
|
34297 |
varken |
varken:
vɛ.rǝkǝn (L316p Kaulille),
vɛrkǝn (L316p Kaulille),
vɛrǝkǝ (L316p Kaulille)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kys (L316p Kaulille)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lyǝpǝr (L316p Kaulille),
lȳpǝr (L316p Kaulille),
lȳǝpǝr (L316p Kaulille)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetmaken:
vɛtmākǝn (L316p Kaulille)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
varkensketel:
vɛrǝkǝnsketǝl (L316p Kaulille),
vɛrǝkǝskētǝl (L316p Kaulille)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshuis:
vɛ.rǝkǝshūs (L316p Kaulille),
varkenskooi:
vɛ.rǝkǝskūi̯ (L316p Kaulille),
vɛ̄.rǝkǝskȳi̯ (L316p Kaulille),
varkenskot:
vɛ.rǝkǝskǫt (L316p Kaulille),
varkensstal:
vɛ.rǝkǝs[stal] (L316p Kaulille)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
bak:
bak (L316p Kaulille),
trog:
trōx (L316p Kaulille),
voerbak:
vōrbak (L316p Kaulille
[(mv b''k)]
)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|