34232 |
zich moeilijk laten melken |
strang geven:
(de koe) gɛ̄ft straŋ (L316p Kaulille)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
het benauwd hebben:
hij heeft het benauwd (L316p Kaulille),
mankeren:
he mangkeert (L316p Kaulille),
zich niet goed voelen:
zich nè goeëd veule (L316p Kaulille),
zich nè gooëd veule (L316p Kaulille)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
we.ntǝlǝn (L316p Kaulille)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18201 |
zich verkleden |
wat anders aandoen:
Spelling: <`> = sjwa.
wa an`rs aaëndooën (L316p Kaulille)
|
Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18219 |
zich warm aankleden |
induffelen:
Spelling: <`> = sjwa.
i:nduff`le (L316p Kaulille)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (L316p Kaulille)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zik (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
ziekelijk:
zikk’l’k (L316p Kaulille)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
kliniek:
kl’niek` (L316p Kaulille),
ziekenhuis:
zikk’nhoe:s (L316p Kaulille)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
de zikte git vort (L316p Kaulille),
die ziekde git vort (L316p Kaulille),
die ziekte loeëpt vort (L316p Kaulille),
zikde (L316p Kaulille),
zoen zikte is besmettelik (L316p Kaulille)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|