18682 |
bontmantel |
pelsmantel:
pēͅlsmantəl (L316p Kaulille),
pēͅlsmantələ (L316p Kaulille)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
baog (L316p Kaulille),
boeg (L316p Kaulille),
boŏg (L316p Kaulille),
boͅ:ch (L316p Kaulille),
ne boohch (L316p Kaulille),
flitsboog:
flitsboag (L316p Kaulille)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
22464 |
boogschuttersgilde |
schutterij:
schött`riej (L316p Kaulille),
NB schöttriejfieëst: schuttersfeest
schött`riej (L316p Kaulille)
|
een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij] [N 112 (2006)] || Schutterij.
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
buəm (L316p Kaulille)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
bōgərt (L316p Kaulille),
bŏĕgert (L316p Kaulille),
bugərt (L316p Kaulille)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
24126 |
boomklever |
boomklever:
buəmklēvər (L316p Kaulille)
|
boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
buəmkrupər (L316p Kaulille)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
boomleeuwerik:
buəmlywərek (L316p Kaulille)
|
leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
boompiepertje:
buəmpipərkə (L316p Kaulille)
|
boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24130 |
boomvalk |
boomvalk:
būəmvalək (L316p Kaulille)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|