e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zingen zingen: zinge (Kaulille, ... ) (Vervoegingen): [Zingen]. || III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] III-3-2
zitbank bank: baŋk (Kaulille) op het eind van de bank [ZND 34 (1940)] III-2-1
zitvlak van een broek boksenbodem: (boksə)bōjəm (Kaulille) zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zo arm als ... zo arm als de straat: heij zoo erm als de straat (Kaulille), zo arm als een luis: haoi is zoa ɛrm as aon lus (Kaulille), zo arm als job: he is zoe erm as job (Kaulille), hè is zoe èrm as job (Kaulille) Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)] III-3-1
zo eenvoudig als ... zo simpel als het groot is: zoe sumpel als t groet is (Kaulille) Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)] III-1-4
zoeken zoeken: zuken (Kaulille) wij zoeken [ZND 08 (1925)] III-1-2
zogen, voeden (overg.) de mem geven: mem gae:ve (Kaulille), zelf houden: zelf hawwe (Kaulille) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] III-2-2
zolder boven de dorsvloer schelf(t): [schelf(t)] (Kaulille  [(*)]  ) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zoldergat, opening in de koestalzolder hooigat: [hooi]gāt (Kaulille), schelf(t)kot: sxɛlǝftkōt (Kaulille) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zomen latten die omhoog gaan: latǝ di omhux˱ gǭn (Kaulille), zomen: zumǝn (Kaulille) De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-3, II-7