18005 |
zweten |
zweten:
gezwed (L316p Kaulille)
|
wij hebben daar gezweet [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
26153 |
zwichtlatten |
zeilvangers:
zęjlvaŋǝrs (L316p Kaulille)
|
Een of meer kleine, langse latjes die bijna aan het uiteinde van het hekken zijn bevestigd. In l 265 waren de zwichtlatten onbekend. [N O, 2f]
II-3
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
ich zal zwiegen (L316p Kaulille)
|
Ik zal maar zwijgen. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19301 |
zwoegen |
bruken:
ich hem dao moeten brueken (L316p Kaulille)
|
Ik heb moeten zwoegen. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwaars (L316p Kaulille),
zwārs (L316p Kaulille)
|
zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
de ingang is ⁄n frank (L316p Kaulille),
het inkoomgeld is ⁄n frank (L316p Kaulille),
t eenkomgelt is n frang (L316p Kaulille),
ps. omgespeld volgens Frings.
fraŋ (L316p Kaulille)
|
1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] || De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|