25021 |
donker, duisterx |
donker:
donker (L316p Kaulille),
duister:
duuster (L316p Kaulille)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vale koe:
vāl [koe] (L316p Kaulille)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duvelshoar (L316p Kaulille)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
de hoek om:
znd 23, 022b;
den hook um (L316p Kaulille),
zaliger:
znd 23, 022b;
zaliger (L316p Kaulille)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doed (L316p Kaulille)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dôêt (L316p Kaulille)
|
dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
doed (L316p Kaulille)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskist (L316p Kaulille),
doudskeest (L316p Kaulille)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskist (L316p Kaulille),
doudskeest (L316p Kaulille)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)]
III-3-3
|
25374 |
doodsteken |
strot doorsnijden:
stōt dōrsnęjǝ (L316p Kaulille)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|