25129 |
droogte |
droogte:
dreixt (L316p Kaulille),
dreucht (L316p Kaulille),
dreuicht (L316p Kaulille),
droegte (L316p Kaulille),
druuëgte (L316p Kaulille)
|
droogte [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naät (L316p Kaulille),
naät wèr (L316p Kaulille)
|
kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droeventros (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)]
I-7
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
bedrijvig zijn:
b`drievig zeeën (L316p Kaulille)
|
Bedrijvig heen en weer lopen (rondridderen, -rennen, rettereren). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
25133 |
druppel |
druppel:
druppel (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
druppen (L316p Kaulille),
drŭppen (L316p Kaulille),
lekken:
leken (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
29953 |
dubbele pik |
pioche:
pīos (L316p Kaulille)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
ps. omgespeld volgens Frings.
døͅbəlkə (L316p Kaulille)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille),
doeven hauwen ... (L316p Kaulille),
en doef (L316p Kaulille),
Pl. [du.ve]
duf (L316p Kaulille)
|
(Vogels): Duif. || duif [GTRP (1980-1995)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 08 (1925)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|