19294 |
een berisping krijgen |
erlangs krijgen:
er langs kriege (L316p Kaulille),
er langs krijgen (L316p Kaulille)
|
hoe zeg je: een vermaning, een berisping krijgen (woord op -ment) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drupken drinken (L316p Kaulille)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ənə boͅtəram smērə (L316p Kaulille)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē. (L316p Kaulille),
ē̜.i̯ (L316p Kaulille),
ęi̯ (L316p Kaulille),
eitje:
ęi̯kǝ (L316p Kaulille)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
sxęlǝ (L316p Kaulille)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hø̄rən (L316p Kaulille)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitpalen:
ūtpōlǝ (L316p Kaulille),
ūtpǭlǝ (L316p Kaulille)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
’n reenk oppe groont trèkke (L316p Kaulille)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
17887 |
een kuil graven |
graven:
graa:ve (L316p Kaulille)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
niet gemakkelijk:
hè is nie gemekkelig (L316p Kaulille)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|