18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flaaw valle (L316p Kaulille)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
mouwvegen:
ook materiaal znd 23, 55
mouwvègen (L316p Kaulille)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
klater:
WNT: klater (II), 1) Samenklevende, half weeke massa.
klater (L316p Kaulille),
tuf:
tuf (L316p Kaulille)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
klarken:
klarr`ke (L316p Kaulille),
tuffen:
tuffe (L316p Kaulille)
|
Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.
fezelen (L316p Kaulille),
mompelen:
Van Dale: mompelen, 1. binnensmonds, onverstaanbaar spreken; - half verstaanbaar zeggen; -2. stil gewag maken (van iets fluisteren.
mompelen (L316p Kaulille)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
24147 |
fluiter |
fluitertje:
fløͅi̯tərkə (L316p Kaulille)
|
fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flōr (L316p Kaulille)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) boks:
n floere boks (L316p Kaulille)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
veulenmeer:
vø̄.lǝmē̜r (L316p Kaulille)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
zoog:
zō.x (L316p Kaulille)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|