e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flauwvallen flauwvallen: flaaw valle (Kaulille) Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] III-1-2
flikflooien mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  mouwvègen (Kaulille) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
fluim klater: WNT: klater (II), 1) Samenklevende, half weeke massa.  klater (Kaulille), tuf: tuf (Kaulille) fluim [ZND 23 (1937)] III-1-2
fluimen uitspuwen klarken: klarr`ke (Kaulille), tuffen: tuffe (Kaulille) Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)] III-1-2
fluisteren fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  fezelen (Kaulille), mompelen: Van Dale: mompelen, 1. binnensmonds, onverstaanbaar spreken; - half verstaanbaar zeggen; -2. stil gewag maken (van iets fluisteren.  mompelen (Kaulille) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1
fluiter fluitertje: fløͅi̯tərkə (Kaulille) fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
fluweel, velours velours: flōr (Kaulille) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) boks: n floere boks (Kaulille) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie veulenmeer: vø̄.lǝmē̜r (Kaulille) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug zoog: zō.x (Kaulille) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12