e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebruiken met driekoningen driekoningen zingen: drèjkeuninge zinge (Kaulille) de naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari] [N 112 (2006)] III-3-2
gedienstig behulpzaam: he is behulpsaam (Kaulille), gewillig: hè is gewillig (Kaulille) Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedrongen postuur gestuikt: g`stoe:kt (Kaulille) Gedrongen, een gedrongen postuur hebben (gestuikt, knoest). [N 109 (2001)] III-1-1
geduld geduld: het toch wat geduld (Kaulille), patintie: het toch wa patiensie (Kaulille) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedwee gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ⁄n gewillig kind (Kaulille), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Kaulille), goedwillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  n goewillig keent (Kaulille), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  goewillig (Kaulille), mak: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  n mak keent (Kaulille), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  mak (Kaulille) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors gele schrijver: gēͅlə sxrivər (Kaulille) geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: gèl(e) verf (Kaulille) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2
geen ... waard geen knabje waard: gi knepke wéet (Kaulille) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben geen rust hebben: he heet gin rust (Kaulille), he het gin rust (Kaulille), hij hit gin rust (Kaulille), geen rust kennen: hij kent gin rust (Kaulille) hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4
geer geer: gēr (Kaulille) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7