33655 |
akkergrens, grensvoor |
schei (zelfst.nw.):
sxęi̯ (L316p Kaulille),
scheid (zelfst.nw.):
sxęi̯.t (L316p Kaulille)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
rijzer:
rii̯.zǝr (L316p Kaulille),
sleep:
slęi̯.p (L316p Kaulille),
weisleep:
węi̯[sleep] (L316p Kaulille)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
22354 |
al dansend draaien |
draaien:
dràèje (L316p Kaulille)
|
al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22420 |
alle kegels in één keer omverwerpen |
negen gooien:
nee:ge goeëje (L316p Kaulille)
|
Negen gooien (bij kegelspel in één beurt (twee ballen) alle negen kegels omver werpen).
III-3-2
|
22419 |
alle kegels samen |
kegelspel:
keig`lspe:l (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
[2.] De negen kegels samen. || alle kegels bij elkaar [bos] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheiligen (L316p Kaulille)
|
Allerheiligen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzielen (L316p Kaulille)
|
Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
keps:
he is keps (L316p Kaulille)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
den altaor (L316p Kaulille),
op het altaar (L316p Kaulille),
oppen altaor (L316p Kaulille)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
18371 |
andere damesschoenen |
vrouwluischoen:
vrøͅlisXōən (L316p Kaulille)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|