34576 |
spaak |
speek:
spęi̯k (L318a Keent)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
19604 |
spaanderhouder, —bus |
snippenbakje:
15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken
snøpəbɛkskə (L318a Keent),
snippenbankje:
15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken
snøpəbɛŋkskə (L318a Keent),
snippenplankje:
15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken
snøpəplɛŋkskə (L318a Keent)
|
spaanderhouder
III-2-1
|
27920 |
spaanders |
spaanders:
spǭndǝrs (L318a Keent)
|
De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.]
II-12
|
30208 |
spantbeen |
scheerbeen:
sxīǝrbęjn (L318a Keent)
|
Elk van de twee schuin oplopende balken van een kapgebint die in de nok samenkomen en aan de onderzijde rusten op de muurbalk. Op de spantbenen worden de gordingen aangebracht. Zie ook afb. 49e. [N 54, 158; monogr.; div.]
II-9
|
31760 |
spanzaag |
spanzeeg:
spanzē̜x (L318a Keent)
|
Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.]
II-12
|
24618 |
spar |
greentje:
dim.
grein-ke (L318a Keent)
|
spar
III-4-3
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
Lözje ¯ne brok spikkelaasie
spikkelaa’sie (L318a Keent)
|
speculaas
III-2-3
|
26505 |
speelman, klapspaan |
schuimspaan:
šumspān (L318a Keent)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L318a Keent)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (L318a Keent)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|