19898 |
vuur |
vuur:
vø̄.r (L318a Keent)
|
vuur
III-2-1
|
19895 |
vuurtest |
tondelpot:
tontəlpoͅt (L318a Keent)
|
tondelpot
III-2-1
|
19005 |
waarheid |
waarheid:
waoret (L318a Keent)
|
waarheid
III-1-4
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
doodbidden:
doeëtbaeje (L318a Keent)
|
doodbidden
III-2-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
waofel (L318a Keent),
wafelkoek:
Verklw. wäöfelke Waofels woeërte gebakke met ¯n waofeliêzer
waofelkoôk (L318a Keent)
|
wafel
III-2-3
|
32188 |
wagenmaker |
wagenmaker:
wǭgǝmākǝr (L318a Keent)
|
De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
19477 |
walm |
walm:
wa.lm (L318a Keent)
|
walm, rook
III-2-1
|
19475 |
walmen |
blaken:
blōͅkə (L318a Keent)
|
walmen
III-2-1
|
17755 |
wang |
wang:
wang (L318a Keent)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
19713 |
wasblok |
beukschraag:
bøksxrāx (L318a Keent),
wasblok:
was˂bloͅk (L318a Keent)
|
steun voor wastobbe || wasblok, houten steun op drie poten voor de wasketel
III-2-1
|