32556 |
boterkorf |
botermand:
buǝtǝrmaŋ (L318a Keent)
|
Rechthoekige mand met hengsel en aan de bovenzijde soms twee kleppen. Zie ook afb. 289. De boterkorf werd volgens het Venrays woordenboek (pag. 105) vroeger gebruikt door boeren om daarmee hun zelfgemaakte boter naar de markt te brengen. [N 20, 50; N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
19517 |
botervlootje |
boterpot:
Verklw. boeëterpötje
boeëterpot (L318a Keent, ...
L318a Keent),
botervlootje:
būətərvly(3)̄ətjə (L318a Keent)
|
botervloot || botervlootje
III-2-1, III-2-3
|
19682 |
bouwval |
keviep:
kəvip (L318a Keent),
schevaak:
sxəvā.k (L318a Keent)
|
bouwval || oud en bouwvallig bouwsel
III-2-1
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
buǝvǝlēxt (L318a Keent),
kopraam:
kǫprām (L318a Keent),
spinnekop:
spenǝkǫp (L318a Keent)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
ontaard:
óntaartj (L318a Keent),
ontiegelijk:
óntieglik (L318a Keent)
|
buitengewoon, in hoge mate
III-4-4
|
26131 |
bovenring |
kruiring:
krø̜jreŋk (L318a Keent)
|
De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106]
II-3
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
brōͅtpan (L318a Keent),
kasserol:
kəstroͅl (L318a Keent)
|
braadpan || kookpan, braadpan
III-2-1
|
25649 |
braak |
braak:
brāk (L318a Keent)
|
Houten toestel om de vlas- en hennepstengels te kneuzen en de houtachtige delen, de scheven (zie het lemma ɛschevenɛ), grotendeels te verwijderen. Van jongere datum is een machine waarin, tussen in elkaar grijpende tandrollen, de houtachtige stengel van de plant in kleine stukjes wordt gebroken (Brouwers, pag. 93). Zie afb. 67.' [N 48, 16b; monogr.]
II-7
|
31545 |
braam |
braam:
brǭm (L318a Keent)
|
Ruige, oneffen rand die ontstaat na het gieten of zagen van metaal. [N 64, 55c; N 33, 164 add.; monogr.]
II-11
|
24501 |
braambes |
braamberen:
braombieër (L318a Keent),
bramelen:
braômel (L318a Keent)
|
braambes
III-4-3
|