33749 |
castreren |
snijden:
snii̯ǝ (L318a Keent)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60]
I-9
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmɛ.nt (L318a Keent)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
20837 |
cervelaatworst |
saucijs:
Verklw. sesieske
sesies (L318a Keent)
|
droogworst
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
schedring (L318a Keent),
sjegrein (L318a Keent)
|
chagrijn, verdriet || chagrijn, verdriet, hartzeer
III-1-4
|
20821 |
chocolade |
chocolade:
Verklw. sjeklaatje E stök sjeklaat ¯n Sjeklaade letter Sjeklaade pödding Sjeklaate bieësjes
sjeklaat (L318a Keent)
|
chocolade
III-2-3
|
20793 |
citroen |
citroen:
Verklw. setruunke ¯n oetgepörzje setroen met sókker
setroen (L318a Keent)
|
citroen
III-2-3
|
19823 |
commode, ladenkast |
commode:
koͅmuət (L318a Keent)
|
commode
III-2-1
|
24327 |
daas (tabanidae) |
daas:
daos (L318a Keent),
homp:
hoómp (L318a Keent),
scheeldees:
schaldaes’ (L318a Keent),
scheelhomp:
schaelhoómp (L318a Keent)
|
daas, gaasvlieg || daasvlieg, regendaas || paardenvlieg || paardenvlieg, daas
III-4-2
|
27184 |
dak |
dak:
dā.k (L318a Keent)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
30219 |
dakbeschot |
beschoten dak:
bǝsxuǝtǝ dāk (L318a Keent)
|
Uit houten delen vervaardigde bekleding van het dak. Het dakbeschot bestaat uit planken waarbij aan één zijde een groef is geschaafd en aan de andere zijde een veer of messing. Op de naden van het dakbeschot worden tengels gespijkerd. Het dakbeschot vormt de ondergrond voor de panlatten. Wanneer leien als dakbedekking worden gebruikt, worden de planken van het dakbeschot niet verticaal, maar horizontaal aangebracht. [N 54, 174a; monogr.]
II-9
|