20779 |
aardappelpannenkoek |
aardappelenkoekje:
aerpelekukske (L318a Keent)
|
aardappelkoekje
III-2-3
|
20606 |
aardappelpuree |
aardappelenpotage:
aerpelepetaazie (L318a Keent)
|
aardappelpuree
III-2-3
|
33211 |
aardappelriek, algemeen |
aardappel(en)riek:
ɛrpǝlǝrēk (L318a Keent)
|
Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.]
I-5
|
20899 |
aardappels schillen |
jassen:
Verg. bargoens
jasse (L318a Keent),
schillen:
aerpel schélle
schélle (L318a Keent)
|
aardappelen schillen || schillen
III-2-3
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
aerbieër (L318a Keent)
|
aardbei
I-7
|
18905 |
aarden |
aarden:
aârde (L318a Keent)
|
wennen
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
driekroonse pot:
drejkrūǝnsǝ pǫt (L318a Keent),
roompot:
rǫwmpǫt (L318a Keent),
uilespot:
ūlǝspǫt (L318a Keent)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19021 |
achterdocht |
achtergedacht:
achtergedecht (L318a Keent)
|
achterdocht, berekening, overweging
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
naastegang:
naostegang (L318a Keent)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
34584 |
achterwand |
achterste schot:
axtǝrstǝ sxǫt (L318a Keent)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|