e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

Gevonden: 1396
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
driekleurig viooltje viool: fiejoeël (Keent) viooltje III-4-3
driewielige kar driewieler: dręi̯wilǝr (Keent) Kar die behalve twee grote wielen ook een klein wiel vooraan heeft. Deze kar komt alleen voor in Haspengouw (ten zuiden van de lijn Tongeren-St. Truiden) en heeft dezelfde functie als de stortkar. Het paard trekt deze kar door middel van een zwenghout (zie dat lemma). Er komt ook een variant voor met twee kleine wieltjes vooraan in plaats van √©√©n. Toch is ook dit een kar, aangezien het paard deze ook door middel van een zwenghout voorttrekt en niet, zoals bij een wagen, door middel van een dissel. Voor de driewielige kar worden herhaaldelijk de woordtypen clitchèt en bortelkar opgegeven. Deze opgaven worden behandeld onder het lemma stortkar. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr] I-13
driftig colrig (<fr.): cf. Fr. colère  klaerig (Keent) driftig III-1-4
drijftol popkernel: poèpkernèl (Keent) Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] III-3-2
drinken drinken: Hae drînktj völ de leste tiêt Haaltj ¯s wat drînke in hoês, want ve kriêge vanaovuntj bezeuk  drînke (Keent), fepen: Gaoje d¯r mej eine feêpe beej d¯n Tup  feêpe (Keent), heffen: Vae gaon d¯r os ieërst eine höffe  höffe (Keent), knoppen: Dae hieët ¯r fleenk wat geknuptj: hij heeft er heel wat op  knuppe (Keent), lotsen: Mójje det wecht lekker zeen lótse: kijk dat kind eens lekker duimzuigen  lótse (Keent), pimpelen: Vae koste bi-j mam goot pîmpele; dao waasj dek haole klot  pîmpele (Keent), tutteren: Goot getuttertj hebbe: goed gedronken hebben  tuttere (Keent), wippen: ich wup t¯r mich nog eîne: ik drink er nog eentje  wuppe (Keent) bier drinken || drinken || glaasje bier drinken || zuigen, drinken III-2-3
drinkglas glas: glās (Keent) drinkglas III-2-1
dronkaard zuiplap: Verklw. zoêplepke  zoêplap (Keent) drinkeboer III-2-3
dronken kachel: Vergel. bargoens  kachel (Keent), kegel: Hae waas gésterenaovuntj weer flînk keegel  keegel (Keent), teut: Hae waas géster wee täöt Tedjuu waat, woordjae täöt  täöt (Keent), zat: Hae waas zoeë zaât as ¯n oeërlogschieëp (of as ¯ne Zwitser): hij was stomdronken det zal mich ¯n zaate bermertigheit waere: daar zal flink gedronken worden ¯ne zaâtlap: zatlap ¯ne zaâte: dronkelap, dronken persoon  zaât (Keent) dronken || zat, dronken, verzadigd III-2-3
dronken zijn hem om hebben: Hae haaj ¯m flink um  ’m umhebbe (Keent) dronken zijn III-2-3
dropwater klis: zie ook schuumke trekke en sókkerpaêk  klis (Keent) dropwater, water bij laurierdrop III-2-3