24584 |
eendekroos |
eendemoos:
aendjemoos (L318a Keent)
|
eendekroos
III-4-3
|
34400 |
eenmaal geschoren schaap |
scheerling:
sxē̜rleŋ (L318a Keent)
|
Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.]
I-12
|
20613 |
eetlust |
fames:
faames (L318a Keent),
fanes:
Ich hep ¯ne gooje faanes
faa’nes (L318a Keent)
|
honger, trek
III-2-3
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
staekelvêrreke (L318a Keent)
|
egel
III-4-2
|
32555 |
eiermand |
eiermandje:
ęjǝrmɛntjǝ (L318a Keent)
|
Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eîgewiês (L318a Keent)
|
eigenwijs
III-1-4
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L318a Keent)
|
eikel
III-4-3
|
26146 |
einde, wiek |
roede:
rōj (L318a Keent)
|
Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c]
II-3
|