18994 |
haastig |
haastig:
haostig (L318a Keent)
|
haastig
III-1-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
haachele (L318a Keent)
|
hagelen
III-4-4
|
19827 |
hakbord |
hakvlootje:
hak˃vly(3)̄ətjə (L318a Keent)
|
hakbord voor vlees en groente
III-2-1
|
32409 |
hakhaak |
hakhaak:
hakhǭk (L318a Keent)
|
Bodemhaak waarvan de schacht, het gedeelte tussen het snijdende deel en het handvat, in lengte kan variëren. De hakhaak wordt gebruikt om de hak van de klomp iets naar achteren uit te hollen zodat zij beter past rond de hiel van de voet. Zie ook afb. 246. [N 97, 24; A 29a, 10a; A 29a, 10c; monogr.]
II-12
|
26234 |
halssteen |
baansteen:
bānstęjn (L318a Keent)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
29826 |
halve steen |
klezoortje:
klɛts˱yrkǝ (L318a Keent)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
20820 |
ham, hesp |
hesp:
Di-j hésp hingtj nog te ruîke inne schouw
hésp (L318a Keent),
hespenschink:
hespeschînk (L318a Keent)
|
ham
III-2-3
|
18906 |
handig |
handig:
hendjig (L318a Keent)
|
handig
III-1-4
|
25056 |
handvol |
handvol:
hâmfel (L318a Keent),
(meervoud: hâmpels; verkleinwoord: hêmpelke).
hâmpel (L318a Keent)
|
handvol, zoveel als een hand vult
III-4-4
|
30214 |
hanebalk |
uilebalk:
ȳ.lǝba.lǝk (L318a Keent)
|
De doorgaans dubbel uitgevoerde horizontale balk die de spantbenen met elkaar verbindt. Om het doorzakken van de hanebalk te voorkomen wordt aan de bovenzijde ervan de makelaar gemonteerd. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Makelaar' en afb. 49l. [N 54, 165a; N 54, 165b; monogr.; div.]
II-9
|