34188 |
kalfziekte, melkziekte |
kalfziekte:
kǭfzekdjǝ (L318a Keent)
|
Een stofwisselingsziekte waarvan de aanleiding is het vrij plotseling op gang komen van de melkafscheiding na het kalven. De zieke dieren maken een suffe indruk, herkauwen niet meer en hebben dikwijls een wat trage mestafzetting. Door de boeren wordt de melkziekte vaak verward met de kopziekte. Het zijn allebei deficiëntieziekten: bij melkziekte gaat het om een gebrek aan calcium, bij kopziekte echter om een gebrek aan magnesium. Zie ook het lemma ''kalfziekte'', ''melkziekte'' in wbd I.3, blz. 460.' [N 3A, 99; N 52, 1; A 48A, 2; monogr.]
I-11
|
34554 |
kalkoen |
schroet:
sxrūt (L318a Keent)
|
Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.]
I-12
|
24681 |
kalmoes |
kalmoes:
aromatische wortelstok
kâlmoos (L318a Keent),
kermiswortel:
kêrmeswortel (L318a Keent)
|
kalmoes
III-4-3
|
19694 |
kamer |
kamer:
kāmər (L318a Keent)
|
kamer
III-2-1
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
borssókker (L318a Keent, ...
L318a Keent)
|
bruine kristalsuiker, kandijsuiker || grove kandijsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
kenieël (L318a Keent),
kaneelpijpje:
kenieëlpiêpke (L318a Keent)
|
kaneel || pijpje kaneel
III-2-3
|
27982 |
kant |
kant:
ka.nt (L318a Keent)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
18944 |
karakter (aard) |
wezen:
waeze (L318a Keent, ...
L318a Keent)
|
karakter || wezen, karakter
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
buǝtǝrmɛlǝk (L318a Keent)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|