e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

Gevonden: 1396
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleinzoon kleinzoon: kleinzoeën (Keent) kleinzoon III-2-2
kleiput leemkuil: lęj.mkūl (Keent) Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.] II-8
kliefhout bremenklover: briǝmǝklø̜jvǝr (Keent) Het houtje of ijzertje waarmee men wissen klieft. Zie ook afb. 265. [N 40, 86; monogr.] II-12
kliekje klitsklatsje: uitsluitend mv. uitsluitend verklw.  klitskletskes (Keent) kliekje III-2-3
klieven wijdenhout kloven: wejǝnhǫwt klø̜jvǝ (Keent) De wissen met behulp van een kliefhout in drieën of vieren splijten. Daartoe wordt er eerst met behulp van een mes een insnijding in de wis gemaakt. [N 40, 85; monogr.] II-12
klimop wintergroen: weentjergreun (Keent) klimop III-4-3
klit klis: klis (Keent) klissekruid III-4-3
klokhuis keets: kits (Keent), kits: kits (Keent) Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] || klokhuis I-7, III-2-3
klokje (alg.) klokje: campanula rotundiflora  klökskes (Keent) grasklokje III-4-3
knabbelen knauwelen: knoûwele (Keent) kauwen, knagen, knabbelen III-2-3