e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Keent

Overzicht

Gevonden: 1396
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopje bak: bak (Keent), tas: tas (Keent) kopje III-2-1
koppig raaskoppig: raosköppig (Keent) koppig, dwars III-1-4
koppig zijn bokken: bókke (Keent) koppig zijn III-1-4
kopspie kopspieën/-spijen: kǫpspējǝ (Keent) De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77] II-3
korenbloem korenbloem: koeërebloom (Keent) korenbloem III-4-3
korf ben: bɛn (Keent) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korst kantje: kêntje (Keent), kontje: kûntje (Keent), korst: Verklw. körsje  korst (Keent) korst III-2-3
korteling korteling: kø̜rtǝleŋ (Keent) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
kotelet, ribstuk karbonade: kermenaaj (Keent), kotelet: Fr. cotelet Verklw. korteletje  kortelet (Keent) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] || varkenscotelet III-2-3
koudsmid koudsmid: kǭtsmiǝt (Keent) Smid of werkman in smederijen die metaal in koude toestand met vijl, beitel, hamer, boor, schraper, draadsnijwerktuigen, draaibank, etc., bewerkt. Zie ook het lemma "bankwerker" in WLD II. 5, pag. 46 en de toelichtingen bij de lemmata "koperslager" en "blikslager". [monogr.] II-11