20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
riêstevlaaj (L318a Keent)
|
rijstevlaai
III-2-3
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
liezen:
leeze (L318a Keent)
|
ontdoen, van draden—
I-7
|
26494 |
ringhout |
ringhout:
ręŋkhōt (L318a Keent)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
26615 |
ringmeel |
ringmeel:
ręŋ[meel] (L318a Keent)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
24234 |
ringmus |
kransje:
krênske (L318a Keent),
ringelmus:
rîngelmös (L318a Keent),
tjefke:
tjefke (L318a Keent)
|
ringmus
III-4-1
|
20792 |
rins |
rins:
Rinse boeëter: ranse boter
rins (L318a Keent)
|
zuur, rans
III-2-3
|
24317 |
riviergrondel |
zandgeufje:
vanwege "geufje"ondergebracht bij grondeling (is niet modderkruiper!)
zântguuŭĕfke (L318a Keent)
|
grondeling, modderkruiper
III-4-2
|
33478 |
rode aalbes |
hondsberen:
hóngsbieër (L318a Keent),
lievevrouwkebeertjes:
leevevrouwkebieërke (L318a Keent),
miemerten:
mv.
miêmerte (L318a Keent)
|
aalbes
I-7
|
24508 |
rode bosbes |
hennebeer:
hinnebieër (L318a Keent)
|
vossebes, rode bosbes
III-4-3
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roeëtmoos (L318a Keent),
roëd moos (L318a Keent)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|