e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kelmis

Overzicht

Gevonden: 1094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiel rad: meervoud  rar (Kelmis) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband ring: reŋk (Kelmis) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wig kijl: kīl (Kelmis) Wig van hout en van verschillende grootte, gebruikt bij het vast spie√´n van een kap of een stijl. Men plaatste zo''n wig, wanneer men bijvoorbeeld te hoog had weggeschoten. [monogr.] II-4
wijn wijn: wīēn (Kelmis) wijn [RND] III-2-3
wijsvinger wijsvinger: wiesvénger (Kelmis) wijsvinger [N 10 (1961)] III-1-1
wilde eend wilde eend: wél ente (Kelmis) eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)] III-4-1
wilde gans wilde gans: wél giese (Kelmis), wél jènse (Kelmis) gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] III-4-1
wilde hoofdharen struivelen: sjtroevele (Kelmis) hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)] III-1-1
wilde roos (hondsroos, enz.) hondsrozenstek: verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok  hontsrūəzəštek (Kelmis) egelantier [ZND 01 (1922)] III-4-3
winnen afbouwen: āfbowǝ (Kelmis), gewinnen: Inf.; - jewonn (won), jewonne (gewonnen).  jewinne (Kelmis) Het gesteente voor de ertswinning neerhalen door schieten, boren, hakken enz. De winning was het werk van de houwer. [monogr.] || III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] II-4, III-3-2