19222 |
zuchten |
zuchten:
zèùwte (Q255p Kelmis)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18032 |
zure oprisping |
zuurbranden, het -:
zoer bèèjne (Q255p Kelmis)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18033 |
zuur oprispen |
branden, zuur -:
zoer bèèjne (Q255p Kelmis)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20679 |
zuurkool |
kompes:
kombəs (Q255p Kelmis)
|
zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
24284 |
zwaan, algemeen |
zwaan:
NOLuiks
žwān (Q255p Kelmis)
|
zwaan
III-4-1
|
27377 |
zwaar ijzer |
steeksel:
šteksǝl (Q255p Kelmis)
|
Zwaar ijzer voor het maken van bijvoorbeeld vloergaten en voor het verbrokkelen van het erts. De lengte varieerde tussen 1.50 en 2m. [monogr.]
II-4
|
27339 |
zware hamer |
zware hamer:
šwūǝrǝ hāmǝr (Q255p Kelmis)
|
Zware, ijzeren hamer van verschillend soort, bijvoorbeeld de hamer waarmee men grote ertsbrokken die men niet kon scheppen, kleinmaakte. Zie afb. 43. [monogr.]
II-4
|
24289 |
zwarte specht |
grijze specht:
grise sjpèècht (Q255p Kelmis)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24291 |
zwartkop |
zwartkopje:
sjwatköpke (Q255p Kelmis)
|
zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27277 |
zwavelerts |
zwegel:
šwē̜jǝl (Q255p Kelmis)
|
De zwavel zoals hij uit de mijn komt. [monogr.]
II-4
|