27198 |
een vaart naar beneden klimmen |
naar een vaart erafklimmen:
(men zegt) ex klęm nō ǝn vāt ǝrāf (Q255p Kelmis)
|
[monogr.]
II-4
|
27256 |
een vast loon krijgen |
op vast gehalt staan:
op vās jǝhalt štuǝ (Q255p Kelmis)
|
[monogr.]
II-4
|
27486 |
een ventilator inbouwen |
een ventilator inbouwen:
ǝnǝ vęndǝlātǝr ē̜bowǝ (Q255p Kelmis)
|
Een ventilator aan de luchtkokers bevestigen. Het voorbereidende werk was over het algemeen erg zwaar. Het gesteente was vaak zeer hard en de arbeiders kregen veel stof en kruitdamp in de longen. Om de toevoer van frisse lucht te bevorderen, bouwde men op regelmatige afstanden van elkaar ventilatoren in de luchtkokers. [monogr.]
II-4
|
27513 |
een waardeloos karakter hebben |
niks goeds in gen lijf hebben:
neks jutǝs ejǝ līf hān (Q255p Kelmis)
|
[monogr.]
II-4
|
17585 |
eerste baardharen |
duivelshaar:
duivelshoor (Q255p Kelmis)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34536 |
ei zonder schaal |
liezenei:
lisǝęi̯ (Q255p Kelmis)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
27514 |
eigenwijze arbeider |
een mens zonder verlaat:
ǝnǝ menš zondǝr vǝrlǭt (Q255p Kelmis)
|
Iemand op wie men niet kon vertrouwen; een eigenwijze die niet naar de aanwijzingen van een ander werkte. [monogr.]
II-4
|
24478 |
eik |
eik:
e:k (Q255p Kelmis),
eikenboom:
-
ekəboom (Q255p Kelmis)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eiker:
iəkərə (Q255p Kelmis),
-
aëkere (Q255p Kelmis)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
24142 |
ekster |
boomester:
boom hèster (Q255p Kelmis)
|
ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|