27200 |
goot |
rin:
ręn (Q255p Kelmis)
|
De goot in de vloer van de mijngang voor de afwatering. [monogr.]
II-4
|
24157 |
goudvink |
bloedvink:
blootvénk (Q255p Kelmis)
|
goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32848 |
gras |
gras:
grā.s (Q255p Kelmis),
jrā.s (Q255p Kelmis)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
grasdrijter:
graasdriejter (Q255p Kelmis)
|
grasmus (14 kleur als braamsluiper [044], maar wittere keel; overal buiten in struiken op open terrein; nest graag in braamstruiken; roep [wèèèèt-wèèèèt]; zang druk kwetterend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24160 |
grauwe gors |
grijsje:
grieske (Q255p Kelmis)
|
grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24161 |
grauwe klauwier |
haaghekster:
haag hèster (Q255p Kelmis)
|
grauwe klauwier (17 zomervogel; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast; vrij zeldzaam geworden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17886 |
graven |
graven:
jrave (Q255p Kelmis)
|
graven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
27357 |
greep |
greep:
jref (Q255p Kelmis)
|
Greep van de boorhamer of andere werktuigen. [monogr.]
II-4
|
27201 |
greppel |
watergraaf:
wātǝrjrāf (Q255p Kelmis)
|
Greppel in de bodem van mijngangen voor de afwatering. Zo''n greppel werd vooral toegepast bij een grote watertoevloed. [monogr.]
II-4
|
19024 |
grijns |
grijnselen:
grénsele (Q255p Kelmis)
|
grijns [grijnst] [N 10 (1961)]
III-1-4
|