33153 |
haksel |
haksel:
haksǝl (Q255p Kelmis)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
halm:
halǝm (Q255p Kelmis)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hǭs (Q255p Kelmis),
haus:
hoos (Q255p Kelmis)
|
hals [N 10b (1961)] || Hals bevestigd aan het blad van de schop, waarin de steel werd gestoken. [monogr.]
II-4, III-1-1
|
25417 |
hamer |
hamer:
hāmǝr (Q255p Kelmis)
|
Verzamelterm voor de verschillende soorten hamers. [monogr.]
II-4
|
27342 |
hameren |
met de hamer derophouwen:
met dǝr hāmǝr drophowǝ (Q255p Kelmis)
|
Met de hamer ergens op slaan. [monogr.]
II-4
|
17661 |
handen (kindernamen) |
pootjes:
pètsjkere (Q255p Kelmis)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
klauwen:
klauwe (Q255p Kelmis),
knoevelen:
knoevele (Q255p Kelmis)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
27222 |
handlanger |
main d'oeuvre':
manø̄vǝr (Q255p Kelmis)
|
Ongeschoolde arbeider die de houwer hielp. [monogr.]
II-4
|
27467 |
handlier |
handhaspel:
hanthaspǝl (Q255p Kelmis)
|
Lier die met de hand werd gedraaid. [monogr.]
II-4
|
17662 |
handpalm |
binnen in de hand:
bènes e jen haand (Q255p Kelmis)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|