17998 |
huivering |
schudder:
sjoeder (Q255p Kelmis)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27197 |
hulpschacht |
rol:
rol (Q255p Kelmis)
|
Kleine hulpschacht waarlangs erts in de meest nabijgelegen onderliggende mijngang kon worden gestort. [monogr.]
II-4
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
höppele (Q255p Kelmis)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27515 |
iemand belasteren |
aanschijten:
āšīsǝ (Q255p Kelmis)
|
Bij de arbeiders waren er die probeerden andere werkers te belasteren tegenover superieuren. [monogr.]
II-4
|
27270 |
iemand met een opzegtermijn van zes of veertien dagen ontslaan |
een in gen veertien dagen zetten:
eŋǝ ējǝn vętiǝ dāx zetǝ (Q255p Kelmis),
een in gen zes dagen zetten:
eŋǝ ēǝn zes dāx zetǝ (Q255p Kelmis)
|
Men mocht iemand niet op staande voet ontslaan. Daarom werd er een termijn van zes of soms veertien dagen aangezegd. [monogr.]
II-4
|
27516 |
iemand opruien |
opsteukelen:
opštøǝkǝlǝ (Q255p Kelmis)
|
[monogr.]
II-4
|
24174 |
ijsvogel |
snep:
sjnep (Q255p Kelmis)
|
ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
hooigaffel:
[hooi]jafǝl (Q255p Kelmis)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
27394 |
improvisorisch afsluiten |
oberflächlich toemaken:
ōbǝrflęxlǝx tumākǝ (Q255p Kelmis),
oberflächlich toezetten:
ōbǝrflęxlǝx tuzetǝ (Q255p Kelmis)
|
Een door stiklucht gevaarlijke mijngang slechts improvisorisch, met een paar stenen, afsluiten. [monogr.]
II-4
|
27316 |
in een ruk |
in een slag:
en eŋǝ šlāx (Q255p Kelmis),
in een tog:
en eŋǝ tsok (Q255p Kelmis)
|
In één ruk met de mijnlift zonder onderbreking naar beneden gaan. [monogr.]
II-4
|