e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kelmis

Overzicht

Gevonden: 1094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huivering schudder: sjoeder (Kelmis) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hulpschacht rol: rol (Kelmis) Kleine hulpschacht waarlangs erts in de meest nabijgelegen onderliggende mijngang kon worden gestort. [monogr.] II-4
huppelen huppelen: höppele (Kelmis) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
iemand belasteren aanschijten: āšīsǝ (Kelmis) Bij de arbeiders waren er die probeerden andere werkers te belasteren tegenover superieuren. [monogr.] II-4
iemand met een opzegtermijn van zes of veertien dagen ontslaan een in gen veertien dagen zetten: eŋǝ ējǝn vętiǝ dāx zetǝ (Kelmis), een in gen zes dagen zetten: eŋǝ ēǝn zes dāx zetǝ (Kelmis) Men mocht iemand niet op staande voet ontslaan. Daarom werd er een termijn van zes of soms veertien dagen aangezegd. [monogr.] II-4
iemand opruien opsteukelen: opštøǝkǝlǝ (Kelmis) [monogr.] II-4
ijsvogel snep: sjnep (Kelmis) ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
ijzeren gaffel, oogstgaffel hooigaffel: [hooi]jafǝl (Kelmis) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
improvisorisch afsluiten oberflächlich toemaken: ōbǝrflęxlǝx tumākǝ (Kelmis), oberflächlich toezetten: ōbǝrflęxlǝx tuzetǝ (Kelmis) Een door stiklucht gevaarlijke mijngang slechts improvisorisch, met een paar stenen, afsluiten. [monogr.] II-4
in een ruk in een slag: en eŋǝ šlāx (Kelmis), in een tog: en eŋǝ tsok (Kelmis) In één ruk met de mijnlift zonder onderbreking naar beneden gaan. [monogr.] II-4