27351 |
luchtafsluiter |
ventiel:
vęntil (Q255p Kelmis)
|
Voorziening aan de luchtleidingen waarmee men, door aan een knop te draaien, de luchttoevoer kon afsluiten. [monogr.]
II-4
|
27347 |
luchtcompressor |
luftcompressor:
luftkompręsǝr (Q255p Kelmis)
|
Machine die bovengronds de perslucht produceerde die door middel van leidingen naar het ondergrondse mijnbedrijf werd gevoerd. [monogr.]
II-4
|
27211 |
luchtdeur |
wetterdeur:
wętǝrdø̄r (Q255p Kelmis)
|
Deur die ondergronds voor de luchtschacht was aangebracht en waarmee de ventilatie geregeld kon worden. [monogr.]
II-4
|
27212 |
luchtgang |
luftstrek:
luftštrek (Q255p Kelmis)
|
Wanneer er in de mijn gangen waren die dieper lagen als het bereik van de luchtschacht was, dan werden deze door middel van luchtgangen met de luchtschacht verbonden. [monogr.]
II-4
|
27213 |
luchtkoker |
lutte:
lot (Q255p Kelmis)
|
Buis met een doorsnee van 20 tot 30 cm en een lengte van 50 tot 100 cm die diende voor de ventilatie. [monogr.]
II-4
|
27349 |
luchtkraan |
luftkraan:
luftkrān (Q255p Kelmis)
|
De kraan aan de boorhamer. Door het opendraaien van deze kraan stelde men de boorhamer in werking. [monogr.]
II-4
|
27350 |
luchtleiding |
luftroer:
luftrø̄r (Q255p Kelmis)
|
Leiding of pijp om de perslucht te vervoeren in de mijn. Ieder stuk pijp had ongeveer dezelfde lengte als de slang die aan de boorhamer bevestigd was, ongeveer 6 m. [monogr.]
II-4
|
27209 |
luchtschacht |
luftschacht:
luftšāt (Q255p Kelmis)
|
Hulpschacht waardoor de verbruikte lucht kon worden afgevoerd. [monogr.]
II-4
|
19619 |
lucifer |
zwegel:
šwēͅgəl (Q255p Kelmis, ...
Q255p Kelmis,
Q255p Kelmis,
Q255p Kelmis)
|
lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luj (Q255p Kelmis),
lyj (Q255p Kelmis)
|
mensen [RND] || volk [RND]
III-3-1
|