27310 |
mijngas |
slagend weer:
šlājǝnt wē̜r (Q255p Kelmis)
|
Explosie, werd veroorzaakt doordat ontsnappend mijngas met vuur in aanraking kwam. Mijngas kwam in het gebied rond Q 255 slechts sporadisch voor. Er hoefte dan ook niet met veiligheidslampen gewerkt te worden. [monogr.]
II-4
|
27508 |
mijnharmonie |
bergwerkskapel:
bęrǝxwerǝkskapęl (Q255p Kelmis)
|
Muziekgezelschap van de mijn. [monogr.]
II-4
|
27288 |
mijnhelm |
kuilhoed:
kulhōt (Q255p Kelmis),
schachthoed:
šāthōt (Q255p Kelmis)
|
Helm die de schachthouwers droegen als hoofdbescherming. [monogr.]
II-4
|
27219 |
mijnwerker |
bergman:
bęrǝxman (Q255p Kelmis)
|
Algemene benaming voor de arbeider in de mijnbouw. [monogr.]
II-4
|
27510 |
mijnwerkersbal |
bergmansbal:
bęrǝxmansbal (Q255p Kelmis)
|
Op de avond van St. Leonard werd een groot mijnwerkersbal gehouden waar iedereen kwam. St. Leonard was de patroonheilige van de mijnwerkersvereniging. [monogr.]
II-4
|
27509 |
mijnwerkersvereniging |
bergmansverein:
bęrǝxmansvǝrajn (Q255p Kelmis)
|
De mijnwerkersvereniging St. Leonard. [monogr.]
II-4
|
21745 |
mikken |
ogen:
ø:gə (Q255p Kelmis),
zielen (du.):
tsi:lə (Q255p Kelmis)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
33019 |
moederkoren |
moederkoren:
mǫdǝrkǫǝn (Q255p Kelmis)
|
De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.]
I-4
|
19940 |
moer |
moer:
mūr (Q255p Kelmis)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)]
III-2-1
|