27485 |
ontsluiten |
uitrichten:
ūtrextǝ (Q255p Kelmis)
|
De richting, waarin de te graven mijngangen moesten lopen, bepalen. [monogr.]
II-4
|
27410 |
ontsporen van de kipwagen |
derneven gaan:
dǝrnęvǝ jūǝ (Q255p Kelmis),
uit gen schenen springen:
ūt ǝn šenǝ špreŋǝ (Q255p Kelmis)
|
Wanneer met de kipwagen te snel of te bruusk werd gereden, kon hij uit de rails lopen. [monogr.]
II-4
|
34151 |
onvruchtbare koe |
manse koe:
mās kō (Q255p Kelmis)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
17592 |
oog |
oog:
ow (Q255p Kelmis),
owən (Q255p Kelmis)
|
ogen [RND] || oog [N 10b (1961)]
III-1-1
|
24220 |
ooievaar |
stork:
sjtoorech (Q255p Kelmis)
|
ooievaar (102 bij iedereen bekend; nu verdwenen uit Brabant, behalve uit het noord-westen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17615 |
oorlel |
oorlapje:
oerlèpke (Q255p Kelmis)
|
oorlel, oorlelletje [N 10b (1961)]
III-1-1
|
23198 |
op bedevaart gaan |
een bidvaart maken:
vär jönt en bidvaart make (Q255p Kelmis),
een bidweg maken:
ne bé.t wéé:ch maa:ke (Q255p Kelmis)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] || We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
27326 |
op de post |
op mijn post:
(de arbeider zegt) op meŋǝ pōs (Q255p Kelmis),
voor oord:
vør ǫrt (Q255p Kelmis)
|
Plaats aan het einde van een dwarsgang, de plek waar het erts werd gewonnen. [monogr.]
II-4
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de hakkepak zitten:
hakepak (Q255p Kelmis),
op de schouders zitten:
op de sjower zete (Q255p Kelmis)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|