27240 |
schachthouwer |
schachthouwer:
šāthowǝr (Q255p Kelmis)
|
De arbeider die de schachten uitdiepte. [monogr.]
II-4
|
27163 |
schachtkabel |
vorderzeel:
vørdǝrzēl (Q255p Kelmis)
|
Ronde dikke schachtkabel waarmee de liftkooien konden dalen en stijgen. [monogr.]
II-4
|
27477 |
schachtpomp |
gezenkpomp:
jǝzeŋkpomp (Q255p Kelmis)
|
Pomp voor het omhoogbrengen van het grondwater bij het uitdiepen. [monogr.]
II-4
|
27475 |
schachtton |
kübel:
kybǝl (Q255p Kelmis)
|
Ton die via een lier aan een kabel in de schacht omlaag werd gelaten of omhoog werd gehaald. [monogr.]
II-4
|
27161 |
schachttoren |
schacht:
šāt (Q255p Kelmis),
schachttoren:
šattoǝn (Q255p Kelmis),
vordertoren:
vørdǝrtoǝn (Q255p Kelmis)
|
Toren, meestal van hout, waarin de schachtwielen draaiden. [monogr.]
II-4
|
27162 |
schachtwiel |
vorderrad:
vørdǝrrat (Q255p Kelmis)
|
Het wiel boven in de schachttoren. Over de schachtwielen liepen de schachtkabels die de liftkooi droegen. [monogr.]
II-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjéém (Q255p Kelmis)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
botterham maken:
botǝram mākǝ (Q255p Kelmis)
|
De boterham opeten door houwer en sleper om bijvoorbeeld tien uur. De mijnwerkers zaten op kleine zitbanken bestaande uit twee houtblokjes en twee planken. [monogr.]
II-4
|
21483 |
schafttijd |
botterhamstijd:
botǝramstīt (Q255p Kelmis),
caftijd:
kafe.ti:t (Q255p Kelmis)
|
schafttijd [RND] || Werkpauze waarin men het brood opat; afhankelijk van de dienst om 10, 17 en 1 uur. [monogr.]
II-4, III-3-1
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
het sjéémert mééch vör jen oowe (Q255p Kelmis)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|