32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q255p Kelmis)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
21160 |
spoorweg |
ijzerbaan:
īzǝrbān (Q255p Kelmis)
|
De spoorweg waarover de kipwagens lopen. [monogr.]
II-4
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspǭrǝ (Q255p Kelmis)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
24249 |
spreeuw |
spraan:
sproan (Q255p Kelmis)
|
spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17818 |
springen |
springen:
springe (Q255p Kelmis)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sjproetele (Q255p Kelmis)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27471 |
staaldraadkabel |
draadzeel:
drǭt˲zēl (Q255p Kelmis)
|
Tezamengevlochten staaldraad waaraan een afdiepton bevestigd was. Met behulp van een schachtlier kon men deze ton naar beneden laten zakken. [monogr.]
II-4
|
20125 |
staart |
stots:
štuts (Q255p Kelmis)
|
Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-9
|
21272 |
stad |
stad:
štat (Q255p Kelmis)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
šta.l (Q255p Kelmis)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|