27438 |
stijl |
stijl:
štil (Q255p Kelmis)
|
Het verticaal opgestelde steunelement links en rechts bij een ondersteuning. [monogr.]
II-4
|
27307 |
stilleggen |
stilleggen:
štel lē̜jǝ (Q255p Kelmis)
|
Het bedrijf in bijvoorbeeld een afdeling stilleggen. [monogr.]
II-4
|
24565 |
stinkende gouwe |
wrattelenkruid:
fratələkrūt (Q255p Kelmis)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
27245 |
stoker |
steuker:
štøǝkǝr (Q255p Kelmis)
|
De stoker in de electrische centrale. [monogr.]
II-4
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
štǫpǝlǝ (Q255p Kelmis)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
27452 |
storing |
storung:
štøroŋ (Q255p Kelmis)
|
Verschuiving in een ertslaag of in een ertsader. Ook een scheur of breuk in het gesteente of in de vloer of het dak van de mijngang. [monogr.]
II-4
|
22870 |
strafschop |
elfmeter, elver:
Karte 171.
Elfmeter, Elver (Q255p Kelmis),
penalty (eng.):
Karte 171.
penalty/penanty (Q255p Kelmis)
|
Elfmeter (im Fussballspiel).
III-3-2
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
slecht leebaar
sjlej (Q255p Kelmis)
|
Stroef, gezegd van de tanden (b.v. na het eten van een zure appel) [N 10B (zj)]
III-2-3
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strø̜̄.sǝl (Q255p Kelmis)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
33158 |
strosnijmolen |
hakselmachine:
hɛksǝlmašiŋ (Q255p Kelmis)
|
Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c]
I-4
|