34297 |
varken |
varken:
vē̜.rǝkǝ (Q255p Kelmis)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǫu̯x (Q255p Kelmis)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
27255 |
vast loon |
vast gehalt:
vās jǝhalt (Q255p Kelmis),
vaste loon:
vāstǝ luǝn (Q255p Kelmis)
|
Tegenover het accordloon stond het vast loon. [monogr.]
II-4
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
schaapskeutelen:
sxǫpskø̜tǝlǝ (Q255p Kelmis)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c]
I-12
|
22648 |
vastenavond |
vastavond:
vasjtu.avənt (Q255p Kelmis)
|
vastenavond [RND]
III-3-2
|
27424 |
vastwiggen |
verkijlen:
vǝrkīlǝ (Q255p Kelmis)
|
Een kap of een stijl met wiggen vastzetten. [monogr.]
II-4
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vat (Q255p Kelmis)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
zich houwen:
səx huwə (Q255p Kelmis)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
bei̯stǝ (Q255p Kelmis),
vee:
fīǝ (Q255p Kelmis)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
24262 |
veer |
veer:
vē̜r (Q255p Kelmis)
|
De veer aan de boorhamer. Deze dempte de slagen. [monogr.]
II-4
|