17668 |
middelvinger |
middelvinger:
middelvinger (L320b Kelpen)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23358 |
middenpad |
middenpad:
middepaad (L320b Kelpen)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17690 |
middenrif |
middenrif:
middenrif (L320b Kelpen)
|
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23353 |
middenschip |
middenschip:
middesjeep (L320b Kelpen)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikkə (L320b Kelpen)
|
scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
milimeter (L320b Kelpen)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20285 |
min, voedster |
voedster:
voedster (L320b Kelpen)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23304 |
mis |
mis:
mes (L320b Kelpen)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
drieherenmis:
drie hieere mes (L320b Kelpen)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23517 |
mis uit dankbaarheid |
uit dankbaarheid:
oet dankbaarheid (L320b Kelpen)
|
Een H. Mis uit dankbaarheid, tot zekere intentie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|