e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kelpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pit van een steenvrucht pit: WLD  pit (Kelpen) De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] I-7
plaats maken opschuiven: opsjuu.və (Kelpen) ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
plank van duivenslag valplank: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  v‧alplank (Kelpen) Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)] III-3-2
plantenstek stek: WLD  stek (Kelpen) Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)] III-4-3
plataan plataan: WLD  plataan (Kelpen) De plataan; van deze boom schilfert de schors in plaen af waardoor de nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; de boom heeft langgesteelde vruchten (plataan, plantaan, plom, plon, plen). [N 82 (1981)] III-4-3
plechtig plechtig: plechtig (Kelpen) Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
plezier maken lol maken: lol maakə (Kelpen) plezier, pret maken [plezieren, ruizen] [N 85 (1981)] III-1-4
ploegen ploegen: plōgǝ (Kelpen) Bouwland met de ploeg bewerken. De termen in dit lemma worden geacht toepasselijk te zijn op het ploegen in het algemeen. Hiervoor is lang niet overal een aparte, semantisch neutrale term in gebruik. Meestal blijkt daar het plaatselijke woord voor het ploegen van de zaaivoor ook aangewend te kunnen worden voor het ploegen in het algemeen. Van de onderstaande termen kunnen ploegen, akkeren, bouwen e.d. doorgaans zowel absoluut ("morgen ga ik ploegen") als ook in verbinding met een object (de akker, het land, een stuk) gebruikt worden. De met om- samengestelde woorden aan het eind van het lemma hebben steeds een object: meestal de akker e.d., soms een onder te ploegen gewas. Voor omdoen in de zin van ondiep ploegen, zie men het betreffende lemma. [N 11, 41; N 11A, 106; JG 1a + 1b; JG 2a-1, 7; A 20, 1b; A 23, 1c; A 27, 24a; A 33, 17; Gwn 7, 1; S 28; Wi 38; Lu 1, 1c; Lu 5, 24a; L 34, 46; monogr.] I-1
plunderen plunderen: plundərə (Kelpen) als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)] III-3-1
poeder, pulver poeder: poejər (Kelpen) tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)] III-4-4