33570 |
pit van een steenvrucht |
pit:
WLD
pit (L320b Kelpen)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
opschuiven:
opsjuu.və (L320b Kelpen)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21967 |
plank van duivenslag |
valplank:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
v‧alplank (L320b Kelpen)
|
Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24627 |
plantenstek |
stek:
WLD
stek (L320b Kelpen)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24667 |
plataan |
plataan:
WLD
plataan (L320b Kelpen)
|
De plataan; van deze boom schilfert de schors in plaen af waardoor de nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; de boom heeft langgesteelde vruchten (plataan, plantaan, plom, plon, plen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23528 |
plechtig |
plechtig:
plechtig (L320b Kelpen)
|
Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19336 |
plezier maken |
lol maken:
lol maakə (L320b Kelpen)
|
plezier, pret maken [plezieren, ruizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30450 |
ploegen |
ploegen:
plōgǝ (L320b Kelpen)
|
Bouwland met de ploeg bewerken. De termen in dit lemma worden geacht toepasselijk te zijn op het ploegen in het algemeen. Hiervoor is lang niet overal een aparte, semantisch neutrale term in gebruik. Meestal blijkt daar het plaatselijke woord voor het ploegen van de zaaivoor ook aangewend te kunnen worden voor het ploegen in het algemeen. Van de onderstaande termen kunnen ploegen, akkeren, bouwen e.d. doorgaans zowel absoluut ("morgen ga ik ploegen") als ook in verbinding met een object (de akker, het land, een stuk) gebruikt worden. De met om- samengestelde woorden aan het eind van het lemma hebben steeds een object: meestal de akker e.d., soms een onder te ploegen gewas. Voor omdoen in de zin van ondiep ploegen, zie men het betreffende lemma. [N 11, 41; N 11A, 106; JG 1a + 1b; JG 2a-1, 7; A 20, 1b; A 23, 1c; A 27, 24a; A 33, 17; Gwn 7, 1; S 28; Wi 38; Lu 1, 1c; Lu 5, 24a; L 34, 46; monogr.]
I-1
|
21747 |
plunderen |
plunderen:
plundərə (L320b Kelpen)
|
als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24991 |
poeder, pulver |
poeder:
poejər (L320b Kelpen)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|