17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
sjèèl kie.kə (L320b Kelpen)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
sjēērmets (L320b Kelpen)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
afketsen:
get aafketsə (L320b Kelpen)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18952 |
schelm |
rekel:
réékəl (L320b Kelpen)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
uitschijten:
oe.tsjie.tə (L320b Kelpen)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17801 |
scherp luisteren |
scherp luisteren:
sjerp loe.stərə (L320b Kelpen)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
WLD
bôottərbloom (L320b Kelpen)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18069 |
scheurbuik |
scheurbuik:
scheurbuik (L320b Kelpen)
|
Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebedje:
schietgebedje (L320b Kelpen)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23637 |
schietgebedjes doen |
schietgebedjes doen:
schietgebedje doon (L320b Kelpen)
|
Schietgebedjes doen [kreppelen?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|