21093 |
stroef |
nors:
nors (L320b Kelpen),
stuurs:
stuurs (L320b Kelpen)
|
niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
stronk:
WLD
stronk (L320b Kelpen)
|
Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)]
I-7
|
18106 |
strontje |
wegescheet:
wegəsjiet (L320b Kelpen)
|
Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22041 |
strooisel |
stro:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
strêû (L320b Kelpen)
|
het strooisel in de hokken (algemene benaming)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34278 |
strooisel in de potstal |
dennenspangen:
dɛnǝspaŋǝ (L320b Kelpen)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
WLD
stroe.k (L320b Kelpen)
|
De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17851 |
struikelen |
struikelen:
struu.kələ (L320b Kelpen)
|
Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21729 |
struikrover |
struikrover:
struikrovər (L320b Kelpen)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18072 |
struma |
struma:
struma (L320b Kelpen)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
stuufzantj (L320b Kelpen)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|