32691 |
zaaivoren, diep ploegen |
diepvoren:
[diep]˲vōrǝ (L320b Kelpen)
|
Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
21783 |
zaak |
bedrijf:
bədrie.f (L320b Kelpen),
zaak:
zaa.k (L320b Kelpen)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
zakhorloge:
zakgəlo.zie (L320b Kelpen)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
zandkorreltje:
zantj-körrəlkə (L320b Kelpen)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zaa.nikkə (L320b Kelpen),
zàànikkə (L320b Kelpen),
zemelen:
Van Dale: II. zemelen, (inform.) vervelend kleingeestig zijn, zeuren
zee.mələ (L320b Kelpen)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
hoer:
hoor (L320b Kelpen)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
25140 |
zeer warm weer |
heet (weer):
hijt (L320b Kelpen)
|
sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23657 |
zegen aan het eind van de mis |
zengel:
zengel (L320b Kelpen)
|
De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23662 |
zegen met het allerheiligste |
zengel met het allerheiligste:
zengel met het allerheiligste (L320b Kelpen)
|
De zegen met het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23513 |
zeswekenmis |
zeswekendienst:
zes waekedeenst (L320b Kelpen)
|
Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|