e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kelpen

Overzicht

Gevonden: 2042

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanstoot geven zich misdragen: zich misdraa.gə (Kelpen) mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)] III-1-4
aanwijzen wijzen: wie.zə (Kelpen) arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
aardappelen stampen puree maken: puuree maakə (Kelpen), stampen: stámpə (Kelpen) stampen; Hoe noemt U: Fijnmaken van b.v. aardappelen (deisteren, moezelen, moezen, britsen) [N 80 (1980)] III-2-3
aardappelriek, algemeen aardappel(en)riek: ɛrpǝlǝrēk (Kelpen) Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.] I-5
aardbei aardbeer: WLD  ēērtbîêr (Kelpen) De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)] I-7
aarden aard krijgen: aart krie.gə (Kelpen) zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aarzelen aarzelen: aarzələ (Kelpen), treuzelen: treuzələ (Kelpen) bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
achterdochtig achterdochtig: achterdochtig (Kelpen) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achteruitgaan teruggaan: trök gaon (Kelpen) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achterwiel van een fiets achterrad: agtərraa.t (Kelpen) het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)] III-3-1