24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duuvəlshaor (L320b Kelpen)
|
het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
dôet (L320b Kelpen),
end:
ət inj (L320b Kelpen)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doetsklokke (L320b Kelpen)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23386 |
doopkapel |
doopkapel:
duipkepel (L320b Kelpen)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
daupfont (L320b Kelpen)
|
Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
wijwater:
wiejwaater (L320b Kelpen)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
verward:
vərwertj (L320b Kelpen)
|
op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23468 |
doordeweekse mis |
doordeweekse mis:
door de waekse mes (L320b Kelpen)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
nat maken:
naat maa.kə (L320b Kelpen)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
doornekroeen (L320b Kelpen)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|