17942 |
ijsberen |
drentelen:
drentele (Q015b Kerensheide)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
ijsmúts (Q015b Kerensheide)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33017 |
ingezaaid land |
het zit erin:
ǝt ˲zet ˲drenǝ (Q015b Kerensheide)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
jacquèt (Q015b Kerensheide)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
bolero (<fr.):
bollero (Q015b Kerensheide)
|
vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18336 |
jarretelle |
jarretelle (fr.):
jarretels (Q015b Kerensheide)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q015b Kerensheide)
|
jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jeske (Q015b Kerensheide)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeuk (Q015b Kerensheide)
|
jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
juike (Q015b Kerensheide)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|